Heb je de veldleeuwerik al gespot?

Nieuws

Nieuwsberichten

Heb je de veldleeuwerik al gespot?

Datum

Thema

Biodiversiteit

Gebied

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Contactpersoon

Korneel Verslyppe
0470 36 31 01
korneel.verslyppe
@boerennatuur.be

De patrijs en de kievit passeerden al de revue, een andere typische akkervogel die we niet onvermeld kunnen laten is de veldleeuwerik. Een klein, bruingrijs, goed gecamoufleerd vogeltje waarvan de typische zang in het zomerhalfjaar regelmatig hoog boven de velden weerklinkt. Naast menig fietser of wandelaar, merken ook landbouwers de kenmerkende zangvlucht van de veldleeuwerik vaak op tijdens hun veldwerkzaamheden.

Veldleeuwerik (Alauda arvensis)
Foto: shutterstock_1570462936

Zingen in open landschap

De veldleeuwerik (Alauda arvensis) is ongeveer een 16 tal cm groot en is te herkennen aan zijn grijs-lichtbruin gekleurd en gestreept verenkleed, de stompe kuif die kan opgericht worden, een stevige puntige snavel, bleke wenkbrauwstreep en halsband en lichtgekleurde buik. Qua kleur en uitzicht een dus niet echt opvallend vogeltje en daardoor vaak ook moeilijker te spotten op onze akkers.

Het is vooral de kenmerkende uitbundig klinkende zang die de veldleeuwerik doet opvallen. Op mooie zonnige dagen stijgen de veldleeuwerik mannetjes al zingend naar grote hoogte waar ze een tijdje blijven hangen. Dit kan tot wel 100 m hoog zijn. Daarna vliegen de mannetjes al zingend omlaag om in de buurt van het vrouwtje te landen. Het is tijdens deze spectaculaire zangvluchten dat de veldleeuwerik het gemakkelijkst te spotten is. Eenmaal je het mannetje hoog in de lucht hoort zingen is het zoeken in de blauwe lucht om hem te kunnen spotten.

Typisch voor de veldleeuwerik is zijn voorkeur voor open (landbouw)landschappen. Opgaande elementen zoals bomenrijen, bosranden, bebouwing en houtkanten vermijd deze soort. Ze broeden  op de grond in open percelen met een lage, open vegetatie, meestal niet hoger dan kniehoogte. Landbouwgewassen zoals zomer– en wintergranen, grasland, luzerne, aardappelen en suikerbieten zijn gewassen waar ze graag in broeden. Ook braakliggende percelen zijn in trek. Broeden doen veldleeuweriken 2 tot 3 maal per jaar vanaf eind maart met telkens drie tot zes lichtgrijze, lichtgroene, lichtbruine of lichtgele eieren. Doorheen het broedseizoen kan hun voorkeur voor een gewas veranderen. Wintergranen bijvoorbeeld zijn vanaf eind mei vaak al te hoog en te dicht om in te kunnen broeden.

In kruidenrijke akkerranden broeden ze minder, deze zijn vooral van belang als voedselbron voor hun jongen.  Ze voeden zichzelf en hun jongen met insecten, rupsen, larven, regenwormen en kleine kevers en in de winter zoeken ze naar granen, onkruidzaden of bladgroen van onkruiden.

Overwinteren doen ze in open akkerland. In het najaar kunnen ze ook naar Zuidwest Europa trekken om te overwinteren.

Oplossingen voor achteruitgang

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de veldleeuwerik er, net als de meeste akker – en weidevogels, sterk op achteruit gaat de laatste jaren. Zo blijkt de populatie in Vlaanderen met 71% gedaald te zijn tussen 1980 en 2018 (INBO). Wat deze achteruitgang ook illustreert zijn de verhalen van landbouwers die aangeven dat er vandaag veel minder veldleeuweriken te zien zijn in het landbouwgebied in vergelijking met hun jeugdjaren.

Het belangrijkste element in de overleving van veldleeuweriken is dat ze zo veel mogelijk van hun legsels kunnen grootbrengen tot vliegvlugge jongen, m.a.w. jongen die in staat zijn zelfstandig uit te vliegen. Daarvoor hebben ze bij elk legsel telkens ongeveer 45 tot 50 dagen de tijd nodig. Als landbouwer kan je hierop inspelen door vrijwillig of tegen vergoeding beheermaatregelen toe te passen zoals het extensiever beheer van bepaalde gewassen, uitproberen van aangepaste teeltwijzen, te zorgen voor een voldoende gewasdiversiteit en uitgesteld maaien of minder frequent maaien. Zo worden veilige ‘broedgewassen’ gecreëerd waar ze de tijd hebben hun legsels groot te brengen. De teelt van zomergranen is ook interessant omdat deze in het voorjaar nog voldoende open zijn om als nestplaats te kunnen dienen. In wintergranen kan de maatregel ‘veldleeuwerikvlakjes’ toegepast worden: kleine stukjes die niet worden ingezaaid en die in het zomerhalfjaar als nest- of landingsplaats door de veldleeuwerik kunnen gebruikt worden. Ook de gele kwikstaart kan hier mee van profiteren.

Lentestoppel als experiment

Een andere interessante beheermaatregel voor de veldleeuwerik zijn graanstoppels. In het najaar en in de winter vormt dit voor de veldleeuwerik, maar ook voor andere soorten akkervogels, een interessant leefgebied. Door de kale bodem kunnen ze er gemakkelijk op rondlopen en is het resterende voedsel gemakkelijk bereikbaar. Daarnaast zijn ze er goed gecamoufleerd en merken ze er roofdieren snel op. Graanstoppels zijn ook een relatief goedkope en eenvoudige maatregel omdat er geen ingewikkelde maaischema’s of af te voeren beheerresten aan te pas komen.

In het PDPO-project ‘Vogelvriendelijk boeren’ gaat Boerennatuur Vlaanderen samen met een aantal landbouwers en projectpartners op zoek naar nieuwe beheermaatregelen voor akkervogels. Eén van de maatregelen die we willen uittesten is de ‘lentestoppel’. Dit is een graanstoppel die na de oogst blijft liggen tot begin augustus van het jaar erop. Zo willen we het ecologische effect van een graanstoppel die tijdens het broedseizoen blijft liggen onderzoeken. Naast het opvolgen van de aanwezigheid van akkervogels worden ook indicatoren zoals het nitraatresidu, de evolutie van de onkruiddruk, de invloed op het koolstofgehalte en verenigbaarheid met de mestwetgeving en teeltrotatie opgevolgd. Zo gaan we na wat de ecologische effectiviteit is, maar houden we ook rekening met het economische aspect, m.a.w. of de maatregel inpasbaar is in de landbouwbedrijfsvoering en op termijn ook interessant is om aan andere landbouwers aan te bieden om toe te passen.

Met steun van

Met steun van ELFPO, www.vlaanderen.be/pdpo